Het punt is, elke kleine verandering van de kleine man, is een stap verder weg van de baby die hij ooit was. Van het wezen dat ik in me gedragen heb en dat groeide met hulp van mijn bouwstoffen.
Iedere centimeter die hij groeit, ieder grammetje dat hij aankomt. Zijn vingertjes die ineens zelf een fles vasthouden, zijn blik die stiekem ondeugend begint te worden. De wimpers die er eerst nog niet waren, de kreten die hij uitstoot als hij ergens enthousiast over is.
Allemaal draagt het bij aan de jongen, de man die hij aan het worden is, totdat ik me niet meer voor kan stellen dat hij ooit in mijn buik heeft gezeten.
Zo ook zijn eerste bezoek aan de kapper. Al flirtend met de kapster zat hij als een echt mannetje in de kinderstoel, terwijl zij vlug-vlug knip-knip door zijn haartjes ging. Voor mijn neus veranderde hij van baby in een kleine meneer. Daar gingen de haren die na zijn geboorte krullerig tegen zijn hoofd geplakt zaten. De haren waar iedereen helemaal wild van werd en die me deden stralen van trots. “Ja, wat een mooie bos he?” De haren die ik zo vaak met zoveel liefde en geduld uit zijn gezicht heb gestreken. De haren die nu niet meer kriebelen in zijn gezicht – de haren die we vanaf nu hip in model brengen met een beetje Zwitsal gel.
En zo, met amper acht maanden, begint de melancholie. De zucht naar wat was, gemixt met bewondering voor wat is en nieuwsgierigheid naar wat nog komen gaat. Ik heb wat plukjes haar op tafel bij elkaar geveegd en meegenomen. Voor naast het bakje met zijn navelstreng. Souvenirs van kleinere tijden.