Dwarsligger

Een paar weken terug zei ik gekscherend tegen mijn schoonmoeder dat mijn zwangerschap zo voorspoedig verliep dat het ergens anders wel mis moest gaan. Een mens kan maar zoveel geluk hebben, denk ik dan. Nou, daar had ik wel een beetje gelijk in. De bevalling was allesbehalve soepel.

 

Op donderdagavond om drie uur voelde ik iets waarvan ik dacht dat het wel eens weeën zouden kunnen zijn. Een kwartier later ging ik naar de logeerkamer om ze te timen. Om vijf uur maakte ik de man wakker. Rond half zeven was ik al zo ver dat we de verloskundige konden bellen. Alles voorspoedig, leek het.

 

De verloskundige kwam, gaf me complimenten over hoe ik mijn weeën opving, constateerde dat ik op 3 centimeter ontsluiting zat en zou na vier uur weer langskomen. Al die tijd was ik alleen maar bezig met ademhalen. Ademen door de weeën. Mijn ademhaling is wat ik heb. Verschillende posities, af en toe in bad, maar bij voorkeur rechtop leunend op de ladekast en met de knieën heen en weer. Al die tijd was de man vlak bij mijn zijde. Hield mijn hand vast, fluisterde ‘weer een golfje gehad’ en vertelde me hoe goed ik het deed.

 

Ergens was er een moment dat ik op de gang liep en dacht; is dit het? Want ik heb menstruaties gehad die pijnlijker waren.

 

Vier uur later kwam de verloskundige weer. Zes centimeter, dat viel me tegen. Ze besloot mijn vliezen door te prikken, nooit geweten dat er zoveel vocht uit je kan komen. Ergens in de minuten of uren daarna ben ik onder de douche gaan staan en dat was fantastisch. Dat ik dat niet eerder deed. Ik heb geen idee hoe laat het was, alleen dat ergens op dat punt de weeën pijnlijker werden, het opvangen werd zwaarder. Ogen dicht, ademhalen. De kraamzorg kwam, stelde zich voor, ik weet haar naam niet meer.

 

Toen kreeg ik persdrang, terug naar de slaapkamer. Af en toe ging de telefoon van de verloskundige, het spoednummer. Een keiharde ringtone die me elke keer weer van mijn à propos bracht. Voor mijn gevoel was de verloskundige vaker buiten aan het bellen dan binnen aan het observeren. Ik begon met geluid maken tijdens de weeën. Persdrang die ik tegen moest houden. En toen ineens, negen centimeter ontsluiting. Ik mocht passief gaan persen. Daarna actief gaan persen. Mijn been vasthouden en drukken. Al die tijd dacht ik alleen maar aan hoe lang ik niet gepoept had en dat ik volgens mij meer ontlasting eruit drukte dan de baby door het geboortekanaal. Mijn billen deden zoveel pijn. De verloskundige moedigde me vanaf de zijlijn aan – en was ondertussen aan het appen. Dat weet ik nog, maar ik weet niet waarom.

 

De dame van de kraamzorg had een heerlijke techniek om over mijn rug te wrijven, het was het fijnste dat er was. De man hield mijn handen vast, zijn hoofd vlakbij dat van mij. Anderhalf uur heb ik geperst, gewisseld van positie. On all fours, waarin ik me voor het eerst bewust werd van mezelf en mijn kwetsbaarheid. Op de baarkruk, waar ik merkte dat mijn weeën minder regelmatig werden en mijn ademhaling mijn vermoeidheid niet langer kon onderdrukken.

 

Al eerder had de verloskundige gezegd dat de kleine man met zijn hoofdje scheef lag. Een halve sterrenkijker. Dat betekent dat de fontanellen niet mooi over elkaar schuiven en het dus een stuk zwaarder is om hem er op natuurlijke wijze uit te krijgen. Hij leek echter gedraaid tijdens de laatste paar uren en dus gingen we van start. Maar schijn bedriegt, hij lag er nog steeds een beetje dwars bij. Dus werd besloten dat we naar het ziekenhuis gingen. Ik weet nog dat ik teleurgesteld was en me heb overgegeven aan de situatie.

 

Daarna werd het heel rommelig. Ik moest kleren aan, een kraamverband voor het verlies van vruchtwater. Ineens kreeg ik weer een paar persweeën, die ik opving met behulp van de kraamzorgdame. De man die als een malle toch die verdomde vluchtkoffer er bij pakte, met nog wat extra spullen. De verloskundige die werd afgelost in haar dienst. De ambulance die er al binnen een paar minuten was, terwijl de verloskundige net onderweg was naar de auto om papieren te pakken. Klaarlichte dag. Twee jongens die langsfietsten met sigaretten in hun hand, terwijl ik net op de brancard werd geholpen. De buurvrouw die naar buiten gerend kwam (en die direct door de man weer weg is gestuurd, hoorde ik later). En dat vruchtwater dat maar bleef stromen.

 

In de ambulance nog gezellig gekletst met de hulpverlener, tussen de opkomende persweeën door. De verloskundigen hebben me nooit weg zien gaan. In het ziekenhuis was de man er vrijwel direct en hielp me op het ziekenhuisbed. Erg comfortabel, dat bed. Er werd allemaal apparatuur aangebracht op mijn buik om de hartslag van de kleine man en mijzelf te monitoren. Voor het eerst in mijn leven kreeg ik een infuus. Alle kleren waren alweer uit. De verloskundige die de dienst had overgenomen kwam binnen en ontfermde zich over de camera, waarmee ze wonderbaarlijke kiekjes heeft geschoten.

 

Ik moest weer persen en de verloskundige van het ziekenhuis vertelde me dat ze ging proberen hem met de vacuümpomp te halen, maar als er niet voldoende vordering was, zou ik een keizersnede moeten hebben. Na anderhalf uur, dat voelde als tien minuten, kwam er een team van gynaecologen met een karretje vol spullen. Ingeborg had de leiding. Zo heette de verpleegster ook, dus dat was verwarrend. De man aan mijn zijde, mijn hand stevig vast. Er werd een touwtje vastgemaakt aan het hoofd van de kleine man, ik heb geen idee hoe. Daarmee konden ze zien hoe ver hij vorderde. Daar heb ik verder niks van meegekregen. Op een van de kiekjes zag ik later dat ik glimlachend lag te persen. Van de man hoorde ik dat ik grapjes maakte en nog altijd ontzettend beleefd en netjes was tegen iedereen die zich met me bemoeide. Ik weet alleen nog dat ik moest persen.

 

Mijn benen in steunen, Ingeborg bracht de vacuümpomp naar binnen, want iemand zei dat de hartslag van de baby aangaf dat hij nu geboren moest worden. Dat deed iets met me. Nog één keer moest ik persen, of misschien twee of drie keer en dan zou mijn kindje er zijn. Alle focus op dat persen en ineens, out of nowhere, zei Ingeborg ‘stop maar met persen, hij is er al’. En hij was er. En ineens wist ik weer wat ik aan het doen was. Daar hing hij, een hoofd vol donkere haren, besmeurd met bloed, zijn longen uit zijn lijf aan het huilen. Ik hapte naar adem, verwondering, ontzetting, alles tegelijk. Ik huilde, een beetje. ‘Je mag hem pakken’, zei iemand en dat deed ik. Zo glibberig, zo warm, een nieuw mensje op deze wereld. De man naast me in tranen.

 

En ik kon hem alleen maar vasthouden, zijn handje om mijn vinger, eindelijk de billetjes voelen waar ik in de buik zo veel overheen had gewreven. Ineens waren we met z’n drieën. Ik kon alleen maar kijken naar dat wezentje op mijn borst, dat zo hard schreeuwde om te laten weten dat hij er was. Dat mensje, dat al zo erg een eigen persoon was, waarvan ik me niet kon voorstellen dat het daadwerkelijk in mij is gegroeid tot wat het nu al is. Daar was hij, onze zoon.

 

Na dertig minuten trok Ingeborg aan de navelstreng en ik weet nog dat ik vroeg wat ze deed omdat het pijn deed. De placenta moest er nog uit. Een paar keer persen, nog een gynaecoloog die iets harder trok en toen bleek dat ik naar de OK moest omdat de placenta hartstikke vast zat. Mooi quality time voor ons kind en de man, dacht ik. Voor de man bleek dit het meest dubbele gevoel ooit te zijn: het geluk van die eerste momenten met zijn zoon en de zorg om mij, in de operatiekamer. En ik zat maar grapjes te maken met de artsen.

 

Volgens mij was het pas de volgende dag dat ik van de man hoorde dat ik veel bloed verloren had en dat de operatie langer duurde dan gepland. Zo’n anderhalf liter was ik kwijt. Toen ik later die dag probeerde uit bed te komen, ging dat niet. Ondersteund door de verpleegster en de man, lukte het me om half overeind te komen en daarna viel ik bijna flauw. We moesten nog een nachtje blijven en ik kreeg een bloedtransfusie.

 

Ik weet twee dingen nog heel goed van die nachten in het ziekenhuis. De geur van het hoofdje van ons kind (dat pas zaterdag zijn naam kreeg). Een weeë geur van vruchtwater, baby en hem zelf. Daarnaast zijn geluidjes en gezichtsuitdrukkingen. Het zachte gepiep, gemurmel en zijn ogen die al pienter en alert de wereld in kijken met nog geen dag oud. Pas na anderhalve week zou bij mezelf het besef komen dat dit óns kind is, mijn zoon, mijn eerstgeborene. Maar van hem genieten deed ik vanaf de eerste seconde.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *