Ik ben er van overtuigd dat ons kind later beter naar de man gaat luisteren dan naar mij. Dat doet ie namelijk nu al.
Zoals gezegd is de man onvoorstelbaar lief en zorgzaam. Niet alleen voor mij, ook voor de kleine in de buik. Dagelijks, liefst ’s ochtends én ’s avonds, kletst ie even met hem. Gewoon, de dag doornemen, vast zeggen dat je van hem houdt, dat soort dingen.
Nu de kleine man groter wordt en mijn buik minder snel groeit, voel ik hem steeds beter schoppen. Dat mag ook wel, over twee maanden is ie er (als het goed is) alweer uit. Als een kleine alien zwemt hij rond en op zijn weg test ie overal even hoe sterk die buikwand precies is. Bam, tegen de ribben. Bam, tegen de maag. Bam, daar steekt een bobbel uit op links. Hoppa, dat middenrif kan best een stukje verder omhoog.
Het is meestal nog erg gezellig, al wordt het soms ook ongemakkelijk. En pijnlijk. En vermoeiend. Ik zucht en kreun en steun. Als ik liedjes zing en volledig ontspannen ben, danst de kleine man vol enthousiasme mee. Tot ongenoegen van dus die ribben en de maag.
Gelukkig is er dan, als ik aan het einde van de dag alleen nog maar voor pampus kan liggen op de bank, de man. De man legt zijn handen op de buik, drukt zijn lippen er tegenaan en fluistert hardop dat ie even rustig aan moet doen. Lief zijn voor mama. En dat doet ie dan!
Dus. Ik weet wel hoe laat het is. Mijn eerste zoon wordt een vaderskindje. En ik kan niet wachten om ze samen te zien.